Hij verschuilt zich. Dat kan niet anders. Ik loop over de markt en ik hoor hem wel maar ik zie hem nergens.
Bert doet ondertussen alsof er niets aan de hand is. Bert staat daar met zijn grote klauwen te graaien in de bak met sperziebonen. Of ik de weg ben kwijtgeraakt, vraagt hij, want ik blijf maar ijsberen voor zijn kraam langs.
Bert houdt van de blues. Wat moet je ook anders, zegt hij. Hij grijnst. Bert draagt een dik houthakkershemd. Zijn handen zijn groot en ruw, van het jaar in en jaar uit sorteren van penen en peren. Goin’ to get me a gambling woman zingt de blanke man het nummer na van de duivels kunstenaar, die ooit op een ver kruispunt in de katoenvelden zijn ziel verpatste voor een paar akkoorden. Dan heb je trouwens wel lef. Het puntige bluesschema scheert over de schorseneren en prei.
Voor de kraam lacht een krulspeld met tijgerprint en bontkraag in een mobiele telefoon. Ondertussen is Robert nergens te zien. Robert was ook Berts collega. Vroeger deed Robert de groente en Bert het fruit. Nu doet Bert ook de bieten, want Robert heeft zijn kraam opgedoekt en is vertrokken. Hij verkocht zijn ziel aan de biologische groentepolitie, in de hoop op meer centen.
De bluesharmp snerpt in de kraam. Robert Johnson is niet dood, hij leeft. Ik weet het zeker. Hij heeft alleen even dekking gezocht in de kraam van Bert. Opgelucht vervolg ik mijn weg.
Eric Clapton – If i had possession over judgement day
(2003)